Herkomst collectie

Plaatsen van herinnering
De collectie van het Buitenmuseum wordt primair gevormd door “lieux de mémoire” (plaatsen van herinnering). Het betreft de monumentale huizen waar in de zeventiende eeuw de schilders Paulus Potter, Jan van Goyen en Jan Steen woonden en werkten, en het aangrenzende huis van de paleizenbouwer Claes van Balckeneynde. De drie schilders en de paleizenbouwer stonden destijds in een onderlinge, soap-achtige, relatie. De stijltuinen achter deze huizen maken ook deel uit van het Buitenmuseum. Achterin één van deze tuinen is de “Porceleinfabriek” waar eind 18e eeuw het Haags porselein werd gedecoreerd en geglazuurd. En met Bart van Hove in het aangrenzende grachtenhuis start hier begin 19e eeuw de “Tweede Gouden Eeuw” van de Nederlandse schilderkunst, met in latere jaren op de gracht de gebroeders Verveer en Johannes Bosboom, en uitmondend in de Haagse School en uiteindelijk Vincent van Gogh.

Vanaf 1876 ontfermde de familie Voorhoeve zich over deze huizen. Als eerste het huis waarin de schilder Paulus Potter ooit woonde, daarna het huis ter rechterzijde dat de landschapsschilder Jan van Goyen had laten bouwen als zijn woonhuis, en daarna het huis van paleizenbouwer Claes van Balckeneynde. Met restauratie en inrichting drukte deze familie ook zijn stempel op deze panden en omringende huizen aan de gracht. 

Het jaar 1876 is het stichtingsjaar van Uitgeverij Voorhoeve. Na drie generaties uitgevers die samen een eeuw omspanden, verdween Uitgeverij Voorhoeve in 1976 naar elders, maar de bemoeienis van de familie met de huizen en de inrichting bleef in de vorm van de Fundatie Voorhoeve.

Objecten van herinnering

Zoals er Plaatsen van Herinnering (lieux de mémoire) zijn, zijn er ook Objecten van Herinnering (objects de mémoire).

De objecten van de collectie zijn gefotografeerd en beschreven in de items “Collecties tegels”, “Collectie tegels kinderspelen”, “Archeologische vondsten”, “Kunst in de buitenruimte”, “Objecten in tuinen”, en “Diverse objecten”. Er wordt nog gewerkt aan verdere completering van de objectvermeldingen.

Meubilaire erfstukken uit een familie delen niet zelden dezelfde voorgeschiedenis, in het geval van het Buitenmuseum de van oorsprong Rotterdamse patriciërsfamilie Voorhoeve die haar bloeitijd beleefde tussen 1750 en 1930 en veelal binnen de eigen gelederen huwde. Zo zijn er twaalf huwelijken met een lid van een bepaalde andere Rotterdamse patriciërsfamilie, maar ook andere achternamen komen in dit verband met een zekere regelmaat voor. 

Achter sommige objecten gaat echter wat meer drama schuil. 
Een verlovingsring, enige jaren geleden terugontvangen via Kamp Amersfoort, van een oom die kort voor de bevrijding in een concentratiekamp overleed. Zoals wel meer Leidse studenten was hij in het verzet gegaan nadat deze universiteit op last van de bezetter was gesloten.

Een postuum gemaakt portret van een oom, hoogleraar röntgenologie en pionier op dit gebied, die op jonge leeftijd overleed aan de “stralingsziekte” – een ongemakkelijk levenseinde waarbij eerst de kootjes van zijn vinger wegteerden en daarna de rest.

Een lessenaar met een pentekening – gemaakt in situ door een familielid – van de Pyreneeën nabij het Zuid-Franse kuuroord Pau, welke plaats in de 19e eeuw een toevluchtsoord voor tuberculosepatiënten was en waar enkele familieleden ook begraven liggen. 

Een groot schilderij dat verbonden is met een zelfmoord na de beurskrach van 1929, weliswaar aangetrouwde familie maar ook als symbool van de diepe sporen die deze wereldwijde beurskrach in de familie naliet. 


Maar aan de compagnie kist – en aan andere stukken die als omschrijving “vererving familie Voorhoeve-Teusse” hebben – kleeft een ander verhaal. Niet minder dramatisch, maar verspreid over langere tijd. Het is een verhaal dat in het westen van ons land totaal onbekend is. We hebben het over Twente, in het bijzonder Ootmarsum, een middeleeuws stadje waar tot de Bataafse Omwenteling lijfeigenschap bestond. Een hofmeier bestuurde het gebied namens de bisschop van Utrecht. Uitzondering hierop vormden de “eigengeërfden”, die hun grondbezit dus niet in leen hadden van de landsheer (zoals de lijfeigenen en de latere adel) maar eigen baas waren. Zij bezaten uitgestrekte gronden, regelden onderling rechtspraak en bestuur en leverden veelal ook de lokale pastoor. Een toestand die in ieder geval reeds bestond in de tijd van Karel de Grote, deze had hun rechten in oorkonden bevestigd. Wel moesten zij al vanaf de kerstening jaarlijks een tiende deel van hun oogst afstaan als kerkelijke belasting.


Met de Bataafse Omwenteling in 1795 kwam aan deze situatie een einde. De lijfeigenschap werd afgeschaft, maar aan de andere kant verloren ook de “eigengeërfden” hun bijzondere positie en waren voortaan gewone ingezetenen. 
Daarbij kwam dat Ootmarsum in latere jaren achteropraakte. Vanaf circa 1850 daalde de prijs van landbouwproducten door goedkope importen uit de Nieuwe Wereld. Dat raakte de hele Nederlandse landbouw, maar Ootmarsum werd in het bijzonder getroffen omdat de inwoners alles liever bij het oude lieten en tegen aanleg van een spoorverbinding stemden. Ook werd geen aandacht besteed aan vernieuwing (verharding) van verbindingswegen of aansluiting bij het nieuwe Twentekanaal. Liever teerde men op het verleden, als stad aan een oude en lucratieve handelsweg van West-Nederland naar de Noord-Duitse landen en op een vroeger belangrijke Noord-Zuidroute.  De opkomende industrie, die elders in Twente welvaart bracht, ging aan Ootmarsum voorbij.

De landbouwgronden van de familie, nu nog slechts verspreid over enkele boerderijen, brachten nog weinig meer op en werden binnen korte tijd en tegen een lage prijs van de hand gedaan. De steenfabriek van de familie ging failliet omdat vervoer van stenen over de slechte wegen niet op kon tegen steenfabrieken langs de grote rivieren met goedkope vervoersmogelijkheden. Ook de stalhouderij met postkoetsen, zoals gedreven vanuit het nu nog steeds bestaande Hotel de la Poste, bracht onvoldoende meer op. 

Daarbij kwam nog iets anders. Het grondbezit was altijd overgeërfd op de oudste zoon, en toen dat erfrechtelijk niet zomaar meer kon, hadden jongere kinderen altijd afgezien van hun erfdeel. Het was bovendien niet ongebruikelijk dat de tweede zoon pastoor in Ootmarsum of omgeving werd. Ook waren er door de eeuwen heen altijd wel broers of zussen geweest die in het klooster gingen – al moesten zij dan 1/5e van hun erfdeel meenemen, zo kwam de Kerk aan haar uitgebreide bezittingen. 

Maar tussen 1860 en 1865 voltrok zich iets ongewoons. Een lid van de familie was “bouwpastoor” van een nieuwe parochiekerk in het nabijgelegen Vasse. Vanwege de economische omstandigheden van die jaren kreeg hij de financiering niet meer rond en deed toen een beroep op zijn eigen erfdeel en de rest van de familiefinanciën. En zo kwam die kerk er dus alsnog – en drie pastoors Teusse kregen een ereplaats op de naastgelegen begraafplaats.  

Intussen was er ook een wijnhandel Teusse. In 1850 betaalde de “welgestelde wijnhandelaar Teusse” het grootste deel van de stichtingskosten van een nieuw klooster ter plaatse, “Maria ad Fontes”. 
Er was ook nog een zijtak van de familie geweest, een tweede zoon die destijds dus geen recht had gehad op een erfdeel en in 1384 een leengoed van de bisschop had aanvaard te Vasse. De boerderij op deze grond is in 1924 als Erve Teusse geschonken aan het Openluchtmuseum in Arnhem maar helaas in 1970 bij een grote brand verloren gegaan. De familie Teusse speelt hier dan al lang geen rol meer. In de 17e-eeuw verkoopt een kinderloze weduwe Teusse haar rechten aan de Zwolse burgemeester Thomassen, hij en zijn nazaten noemen zich voortaan Thomassen à Thuessink.


De spelling van achternamen in ons land wisselde in zijn algemeenheid tot in de 18e eeuw, in het onderhavige geval gelijke pas houdend met het verdwijnen van de h uit de van oorsprong Germaanse th aan het begin van de naam en de veranderde schrijfwijze van oe-of ö in eu. De tz in het midden van de naam werd ten tijde van de Bataafse republiek nog als sƒ geschreven in overheidsstukken, waarbij de ƒ staat voor een scherpe s zoals vergelijkbaar met het Duitse ß.

Na meer dan twaalf eeuwen is de vrije Twentse familie Teusse – “eigengeërfden” – uitgestorven in mannelijke lijn in Nederland. De laatste telg emigreerde kort na de oorlog naar Nieuw Zeeland. Zijn zuster, een schrijfster, huwde de laatste uitgever Voorhoeve. Zij overleed in 1984, hij in 1995.