Jacques de Claeuw (1623–1679)

Jacques de Claeuw was een stillevenschilder uit de barok. Hij werkte in Dordrecht (1642-46), Den Haag (1646-51), Leiden (1651-66 en na 1687 tot 1694), Zeeland (1666) en Haarlem (1687). De Claeuw was lid van het Sint-Lucasgilde in Dordrecht, Den Haag en Leiden.

Jacques de Claeuw was de schoonzoon van Jan van Goyen. Hij trouwde in 1649 met Maria van Goyen, die in het huis op de Dunne Bierkade woonde (tegenwoordig Jan van Goyenhuis, onderdeel van het Buitenmuseum). Waar hij in Den Haag woonde is niet bekend. Jacques de Clauew kreeg acht kinderen.

Hoewel Jacques de Claeuw een begaafd schilder was, was hij als zakenman niet zo succesvol. Hij wordt regelmatig gedwongen om zijn schilderijen snel te verkopen, vanwege geldnood. Hij doet de schilderijen dan onder hun marktwaarde van de hand. Gedurende zijn carrière was de overheersende invloed op de stillevens van de beroemde Abraham van Beijeren (1620/16211690), door wie hij mogelijk is opgeleid.

Stillevens

Het stilleven was een geliefd genre in de 17de eeuw in de Republiek en in Vlaanderen. Veel kunstenaars hebben dit genre beoefend. De afzetmarkt was groot en divers. Rijke collectioneurs uit heel Europa, maar ook burgers uit de regio kochten het werk. Ondanks de populariteit van het genre, was het aanzien van het genre stilleven als categorie in de schilderkunst bijzonder laag. Kennelijk had dit geen weerslag op de populariteit. De schilderijen werden positief gewaardeerd en bewonderd als objecten ‘levensecht’ waren weergeven. De diverse objecten werden zorgvuldig gekozen. Hierbij speelde het object als betekenisdrager een rol, maar ook de combinatie van de gekozen voorwerpen. Het was belangrijk om de materiaaleigenschappen overtuigend af te beelden (stofuitdrukking). Vaak hebben de diverse objecten in het stilleven een andere textuur (glas, metaal, papier etc.). In de barok was de manier waarop de voorstelling werd belicht en de manier waarop de diverse objecten in het beeldvlak werden gearrangeerd (compositie) van belang.

Stillevens van Jacques de Claeuw

Opvallend in het werk van Jacques de Claeuw zijn de levendige, vaak rommelig aandoende stillevens, waarbij de objecten op en naast elkaar geplaatst zijn. De diagonalen spelen een belangrijke rol. Een veel gebruikt motief is het plaatsen van een voorwerp op een richel of op de rand van de tafel. Zo krijgen we het idee dat het stilleven onze beeldruimte inkomt. Het geheel doet dynamisch aan. Dit wordt nog versterkt door de vrije penseelvoering die Jacques de Claeuw hanteerde. Normaal gesproken wordt de illusie van ‘levensechtheid’ tot in de kleinste details doorgevoerd, maar De Claeuw gebruikte soms grof en fijn penseelwerk in een zelfde werk. Deze werkwijze is identiek aan het werk van Abraham van Beijeren, één van de meest beroemde stillevenschilders, die mogelijk zijn leermeester was. Net als De Claeuw was Van Beijeren enige tijd werkzaam in Den Haag. Opvallend aan de Haagse periode van De Claeuw is het gebruik van een sober palet met veel okerkleuren.

Jaques de Claeuw beoefent een aantal subgenres. In zijn bloemstillevens plaats hij rozen, anjers, tulpen, papavers, irissen, viooltjes en andere bloemen min of meer ongeordend in een vaas. Net als bij tijdgenoten worden de bloemen gecombineerd met met zeeschelpen. Het plaatsen in een vaas van diverse bloemen uit verschillende continenten, die in een andere periode tot bloem kwamen, was gebruikelijk in de 17de eeuw. Bovendien verschilde de levensfase van de geschilderde bloemen onderling; van bloemen in de knop tot bloemen die in een staat van verwelking verkeren. De illusie van levensechtheid is daarmee nog overtuigender. Niet alleen de manier van afbeelden, maar ook de bloemen-zelf waren een nieuwigheid in deze tijd, waarin de VOC een levendige handel had in exotische bloemen, bloembollen, planten en zeeschelpen. De belangstelling van de 17de eeuwer was niet alleen puur esthetisch, maar ook wetenschappelijk. Het afbeelden van de diverse bloemen had daarenboven ook nog voor de tijdgenoten een diepgaande betekenis, die ons heden ten dage veelal ontgaat.

In een stilleven met etenswaren toont De Clauew een roemer met wijn, druiven en een geschilde citroen op een tinnen bord, dat op een gedrapeerde kleed op tafel ligt. Deze voorwerpen werden door veel stillevenschilders bij elkaar geplaatst. Het was gebruikelijk dat motieven door de kunstenaar en zijn collega’s werden hergebruikt en ‘gekopieerd’ (imitatio) met de bedoeling een dialoog aan te gaan met de inspirator. Uiteraard wilde de kunstenaar zijn voorbeeld overtreffen (emulatie). Daarnaast werden motieven ook talloze malen herhaald als ze een bewezen marktwaarde hadden, dat wil zeggen; als ze goed verkochten. Kunst was namelijk handel. Het motief van de geschilde citroen is veelvoorkomend in de 17de eeuwse stillevens. Te denken valt aan het werk van Van Willem Claesz. Heda, Pieter Claesz en Willem Kalf. De Claeuw bevindt zich dus in goed gezelschap.

Een enkele keer beeldt Jacques de Claeuw een jachtstilleven in een nis af (bijvoorbeeld een hop en vinken in een stenen nis). Maar het meest bekend is Jacques de Clauew vanwege zijn vanitasstillevens. Hij maakt vanitas stilleven met allerlei muziekinstrumenten of stillevens met typische vanitasobjecten zoals een roemer met gebroken glas, blokfluit, schedel, gedoofde kaars, een Goudse pijp, documenten, al dan niet met rode zegels en diverse boeken. Het woord vanitas betekent ijdelheid en leegheid. Met bijvoorbeeld schedels, gedoofde kaarsen, verwelkte bloemen, zeepbellen, vergane boeken, muziekinstrumenten, klokken of omgevallen glazen wordt de ijdelheid, tijdelijkheid en zinloosheid van het aardse gevisualiseerd. Dit was een populair thema in de 17de eeuw. Ongetwijfeld speelde hierbij een rol dat de 17de eeuwer diep gelovig was, er een hoge kindersterfte was en er regelmatig ziektes uitbraken, zoals de pest. Opvallend aan de vanitasstillevens van De Claeuw is de compositie, die veel weg heeft van 17de eeuwse pronkstillevens uit de tweede helft van de 17de eeuw. Het is een overdaad aan objecten, die op een schijnbaar chaotische manier op een gedrapeerd kleed op de tafel balanceren en daarbij de zwaartekracht danig tarten.

De Haagse periode

Voor ons is het werk van 1646-1651 van belang. Hij is dan in Den Haag. In 1649 trouwt hij met de dochter van Jan van Goyen, Maria van Goyen. Via de Collectie Nederland en Europeana krijg je een indruk van het werk dat in de Haagse tijd is gemaakt. Het RKD geeft een korte biografie.